POST SOVJET ROCK 'N ROLL 15: DE KASPISCHE ZEE OVER


Een cruise leek me altijd iets luxueus, een beetje elitair zelfs. Lunchpartijen in driedelig pak, gel in je haar en een Breitling horloge van een of andere strandverkoper aan je pols. De overzetboot van Baku, die me over de Kaspische Zee naar het toenmalige Krasnovodsk (vandaag: Turkmenbashi) voerde bleek het tegenovergestelde. 


Ik kon het ticket voor de boot op dat moment nog in zwaar gedevalueerde roebels betalen, waardoor de overzet voor mij bijzonder goedkoop was. Het was behoorlijk druk aan boord, allemaal mensen die van en naar de gigantische bazars van Turkmenistan gingen om handel te drijven. Hun marchandise lag kriskras verspreid op het dek, ook levende koopwaar in de vorm van schapen en geiten. De buik van de boot was volgeladen met aftandse trucks, Lada’s en Volga’s. Een slapeloze 24 uur later legden we aan in Turkmenbashi. Toen ik nadien nog eens dezelfde boot nam moest ik in de nieuwe Azeri valuta ‘manat’ betalen wat veel duurder uitkwam. Iets wat voor lokale passagiers problematisch was, er waren toen nog enkel een paar vrachtwagenchauffeurs aan boord. Maar dit keer zat het quasi vol. Toen ik het schip aan het verkennen was, vond ik een klein bioscoopzaaltje waar porno gedraaid werd. Truck drivers zaten daar in het half duister gezellig te masturberen wat me weerhield om plaats te nemen. De buitenlucht leek me iets aangenamer.

Turkmenbashi, een saaie Sovjetstad met oerlelijke beton-rot woonblokken was niet meteen een plek die ik wilde bezoeken. Gelukkig kon ik nog net op een bus springen met een bordje ‘Ashgabat’, 600 km de woestijn in. In zuidelijke richting zag ik in de verte steeds het ‘Nebit Dag’ gebergte, de natuurlijke grens met Iran. Het was allesbehalve een comfortabele rit, maar toch had het wel iets om in zo’n puffend oud busje dwars doorheen de Karakum woestijn de zijderoute te volgen. In ‘the middle of nowhere’ hield ik een theestop, verder vond ik het heerlijk om traag voorbij eeuwenoude ruïnes te rijden en simpelweg in de eindeloze, monotone woestijn te staren… In Ashgabat belde ik Sari Bay, ik mocht in zijn meubelvrij appartement logeren. ’s Avonds aten we in gezelschap van zijn broers traditioneel -en vooral bij gebrek aan een tafel- gezellig op de grond. We werden bediend door hun zussen en respectievelijke echtgenotes die niet werden voorgesteld en die vreemd genoeg ook niet mee op het tapijt kwamen zitten. De typische en onvertaalbare Nederlandse uitspraak ‘gezellig tafelen’ kreeg hier een heel andere invulling door.  


‘Uitbuiken’ daarentegen kon wel. Een broer van Sari trakteerde ons op gezang (gejank…) onder gitaarbegeleiding. De broer bleek een Sovjetleger veteraan te zijn die destijds gevochten had tegen de Taliban in de Afghaanse oorlog. De volgende dag, een zondag, gingen we naar zowat de grootste ‘bazar’ die de zijderoute rijk is, bijgenaamd ’Tolkuchka’. Mensen kwamen hier van heinde en verre om hun spullen te verhandelen. Ik zag zowat alles, van Chinees speelgoed tot kamelen en van nomadentapijten tot auto-onderdelen. Zoals steeds in Centraal Azië kon ik overal makkelijk een kom plov (traditioneel rijstgerecht van Oezbekistan) krijgen met thee. Met een beetje geluk kon je er zelfs ergens zitten, anders moet je in de mensenmassa staande proberen te eten… Een andere dag vond ik tijd om de ruïne van de historische zijderoute stad ’Nisa’ te bezoeken. Nisa ligt niet ver van Ashgabat, maar de taxi deed er bijna een uur over omhet door de woestijn te bereiken. Ik liep onder de zware zon in mijn eentje tussen eeuwenoude gebouwen en ruïnes, in een ietwat ongemakkelijke stilte. Ik vond een klein museum dat geopend was. Buiten mij waren er zero bezoekers, maar zonder ticketje was ik nooit binnengeraakt. Behalve een paar marmeren bustes en ivoren gesculpteerde drinkbekers, ‘rhyton’ genaamd, was er niet veel te zien.


Naast een onderhoud met de US Embassy had ik er ook nog een afspraak met een zekere Luc van het Belgische bedrijf Inve uit Baasrode. Tijdens mijn vele reizen ontdekte ik dat Belgen soms vreemde dingen doen in het buitenland. Inve had blijkbaar de toestemming gekregen om in het zoutwatermeer van Bekdash garnalen te kweken, om dan de garnaalkaviaar te oogsten die nadien de hele wereld werd rondgestuurd als voer voor de visindustrie. Ik had al eens een amfibievoertuig opgestuurd naar Inve Bekdash en nu vroegen ze me of ik hun ‘dried shrimp eggs’ verpakt in enorme zakken kon transporteren naar Salt Lake City… Ze waren te laat voor transport over land en hadden opgevangen dat ik vrachtvliegtuigen kon aanleveren. ‘Moet kunnen’, dacht ik. ‘Over hoeveel kilo praten we? Toch wel over een kleine 100 ton,’ antwoorde hij voorzichtig. Iets voor een Antonov 124 dus…Het was niet evident, maar uiteindelijk zorgde ik ervoor dat er een gigantische Antonov 124 klaarstond om te laden in de luchthaven van Turkmenbashi. Ik was er zelf niet bij, maar het -manueel- laden van 100.000 kg garnaalkaviaar in een vliegtuig moet wel wat geweest zijn. Later stuurde Luc me krantenartikels op via fax van ‘the Salt Lake Tribune’ met foto’s van onze Antonov. Een bende inventieve Utah red-neck officials had de Antonov aan de ketting gelegd voor allerlei controles. Waarom? Penisnijd dacht ik, het grootste Amerikaanse cargovliegtuig, de ‘Galaxy’ was nog steeds een stuk kleiner dan de Antonov 124. Het deed me denken aan ‘Van Kooten & de Bie’: “de mijne is veel mooier dan de jouwe”

© TEKST EN FOTO' S: AKÉ JACOBS 2023 

POST SOVJET ROCK 'N ROLL 15: DE KASPISCHE ZEE OVER

Geen opmerkingen

Naam

E-mail *

Bericht *

-->