Saribay had me niet verteld dat hij minstens nog een week in Tashauz zou blijven. Spijtig genoeg was dat geen optie voor mij, ik probeerde steeds mijn trips zo kort mogelijk te houden. Ik had evenmin zin om terug door de woestijn naar Ashgabat te trekken. Tashauz ligt niet ver van de Oezbeekse grens, dus waarom niet proberen om meteen naar Tashkent, de hoofdstad van Oezbekistan te gaan, ik moest er toch ooit heen. Twee vliegen in één klap!
Een broer van Saribay kende een paar kerels van het nabijgelegen dorp, met de weinig inviterende naam: ‘Kommunizm’, die geregeld de grens overstaken naar de ‘bazar’ van Urgench (stad in noord Oezbekistan) om ‘zaken te doen.’ Diezelfde middag klom ik achterin een Lada bij een stel potige Turkmenen die me ervan verzekerden dat ze alle douaniers aan de grens kenden. Ik had namelijk geen visum voor Oezbekistan, maar dat probleempje floten ze in koor weg. Op 5 minuten van de grenspost van ‘Shavat Granitze’ verwijderd, stopte de Lada in het midden van de weg. De 3 mannen sprongen eruit, klapten de kofferbak open en gebaarden me erin te gaan liggen. Hun vriendschap met de douaniers was blijkbaar niet genoeg om een Belg zonder visum de grens over te smokkelen, dus: kofferbak in, deksel op slot. De doorgaans luidruchtige Turkmenen zwegen tot de grensovergang. Ik hoorde Turkoman 1 praten met een douanier, gevolgd door een zenuwachtig lachje. Om mezelf te kalmeren vertaalde ik het gesprek: ’Niets aan te geven? Niets in de kofferbak? Nee, enkel mijn reservewiel én een Belg’. Hetzelfde scenario herhaalde zich aan de Oezbeekse grensovergang, maar daar hoorde ik wel iemand die probeerde de kofferbak te openen gevolgd door een discussie, dan een pijnlijke stilte en uiteindelijk de Lada die langzaam wegreed…oefff! Een beetje verder mocht ik uit de koffer klimmen en terug op de achterbank gaan zitten bij de duidelijk opgeluchte Turkoboys.
’s Nachts is het behoorlijk koud in de woestijn. De drie jonge kerels
die al sinds Urgench rond mij hingen, vonden het allemaal best
gezellig en moesten de hele tijd lachen. Toen we nog een nachtelijke stop
hielden aan een ‘tchaichana, weigerden de drie vrienden mij te laten betalen
voor thee. Heel vreemd, maar deze jongens hadden blijkbaar beslist mij te
beschermen tijdens deze reis. Zonder zich op te dringen waren ze steeds in mijn
buurt. Uiteindelijk tuften we de gigantische Stad van Steen binnen en nam ik afscheid
van mijn engelbewaarders. Mijn bagage liet ik achter in het gigantische ‘Hotel
Uzbekistan’ (veel origineler kon het niet worden). Ik maakte een wandeling door
het oude stadsgedeelte, dat ik niet als dusdanig herkende, want een aardbeving
in de jaren ’60 had de hele stad verpulverd tot steengruis. 2000 Jaar
geschiedenis werd in no time weggedaverd. De Sovjets vonden het een goede
gelegenheid om er een stoere recht toe, recht aan Sovjet metropool van te maken
met gigantische gietijzeren beelden van noeste arbeiders en boulevards met 12 baanvakken.
Verder zag ik grote wooncomplexen in gewapend beton, waar horden ‘comrads’
functioneel en productief in konden samenhokken. Verrassend vond ik de enorme
hemelsblauwe koepel van de ‘Chorsu Bazar’. Dit complex leek me het Sovjetantwoord
op de eeuwenoude ‘bazarcultuur’ van het oude ’Turkestan.’ De inspiratie kwam
duidelijk van de turkoise koepels van minaretten en madrasahs, maar 1000 x
uitvergroot en uitgevoerd in solied beton. Eronder vond ik alles, van de
fijnste kruiden tot grote stukken schaap en gigantische watermeloenen. Wandelend
tussen de overvloed aan producten probeerde ik vers bereide ‘Plov’, een
traditioneel rijstgerecht, geserveerd in een keramisch kommetje en verse groene
thee uit, heerlijk. De geuren en kleuren van de kruiden die geëtaleerd werden
in piramidevorm en van BBQ vlees waren bedwelmend. De volgende ochtend hoorde
ik op de Amerikaanse ambassade dat naast Aeroflot nu ook Turkish Airlines landde
in Tashkent.
Dit leek me het begin van economische vooruitgang en modernisering én vooral praktisch voor mezelf. No more stop-overs in Moskou. Het was niet bepaald comfortabeler, maar dat realiseerde ik me pas toen ik in de toenmalige Ata-Türk luchthaven (Istanboel) uitstapte. De corresponderende vlucht naar Brussel zou pas laat de volgende avond vertrekken en ik moest bovendien in een andere luchthaven van Istanboel geraken. Dus ik was verplicht een nacht en dag door te brengen in de toeristische wijk ’Sultan Ahmet’, waar ik met veel plezier antiekshops en tapijtenwinkels binnenliep, zoekend naar mooie antieke tapijten die ik ook in Turkmenistan en Oezbekistan zag, stille getuigen van de Zijderoute handel. In de aankomsthal van Zaventem zag ik George staan zwaaien met een bordje met mijn naam op. Ik wist dat ze me zou verwennen tijdens mijn alweer korte verblijf in België. Ik moest me immers zo snel mogelijk organiseren in Azerbaijan…
© TEKST EN FOTO' S: AKÉ JACOBS 2023
Geen opmerkingen