Er bleven steeds nieuwe opdrachten voor transporten binnenrollen en deze keer zou het Armenië worden. Ik nam contact op met mijn luchttransportleverancier en een nieuw contract rolde al snel uit mijn faxmachine. Het contract telde vele pagina’s en dat resulteerde gemakkelijk in 2 à 3 meter faxpapier. Vervolgens veegde ik de chartermaatschappij, de klant (ik) en het bedrag uit met tippex, rolde de fax in mijn ‘Underwood-5’ schrijfmachine en noemde mijn bedrijfje ‘De Charteraar’, de klant werd dan mijn klant en het bedrag leuker dan het vorige + de vriendelijke vermelding te betalen vóór ik ‘mijn vliegtuig’ naar Oostende zou halen.
Op een warme zomeravond reden George
en ik op mijn Yamaha 750 richting Oostende, om tenslotte recht de tarmac van de
luchthaven op te rijden tot onder de staart van de wachtende Ilushin. Nadat het
vliegtuig volgeladen was, werd ook de Yamaha meegenomen. Een beetje later ging de
Ilushin bulderend de lucht in. De huizen rond de luchthaven, verloren weer een
aantal dakpannen. George en ik vonden een plaatsje op een paar kartonnen dozen
met opschrift ‘American Embassy Yerevan’ en kregen van een crewlid hete
oploskoffie. Ik toonde aan George mijn favoriete slaapplekje, op de glazen
koepel onder de cockpit. Een dekentje maakte het wat zachter. Ik bedenk nu
ineens dat ik dit nog nooit geantwoord heb op de vraag: ‘wat was de gekste plek
waar je ………had’.
In het midden van de gigantische lobby van het hotel stond er een soort ‘bassin’ met rotsjes en mini boompjes en een uit de kluiten gewassen waterschildpad. De warmtelamp boven het bassin deed het niet en de schildpad lag er dan ook roerloos bij. We gingen meteen Yerevan verkennen, met de Yamaha konden we nergens komen zonder een toestroom van mensen die nog nooit een Japanse motor hadden gezien. Yerevan is een heel aparte stad, ik verwachtte Sovjetblokken, maar de Armeniërs hadden naast hun specifieke, mooie architectuur een oneindig aantal vulkanische bouwblokken “tuff” genaamd. We zagen ze in allerlei kleuren: tabak, maar ook in donkerroze en warm oranje. Om een of andere reden vielen vooral de roze woonblokken op en zo gaven we het de bijnaam ‘Ville en Rose’. Na nog maar eens een droogbrood-ontbijt naar binnen te hebben gewerkt, vertrokken George en ik richting Lake Sevan, een gigantisch zoetwatermeer op 2000m hoogte. ‘s Zomers was het behoorlijk heet in Armenië (+40°), dus reden we op sandalen, short en t-shirt, zonder helm, op het smeltende asfalt naar Sevan. Onderweg zagen we veel mensen te voet lopen, een aantal schaapherders, dorpjes en enkele prachtige oude Armeense kerkjes. Af en toe moest ik stoppen om het hete asfalt van mijn kniëen te schrapen. Dichterbij Lake Sevan probeerden jongens langst de kant van de weg auto’s tegen te houden om hun net gevangen vis te verkopen. Ze maakten met hun handen duidelijk hoe groot die vis wel was, het ging meestal om ‘Ishran’ (forel). Anders dan de Ardense forel, is de Armeense Ishran een serieus grote vis. Het Sevan meer leek wel een zee. De mooie zandstranden lagen er verlaten en triestig bij. Hier en daar zagen we een bootje op het strand liggen en enkele oude, verroeste waterfietsen, die ze hier gek genoeg ‘catamaran’ noemden. Ineengestuikte strandbarretjes met desolate, overwoekerde terrassen maakten het mistroostige geheel volledig. Verderop, nog steeds de kustlijn volgend, reden we door prachtige, ongerepte natuur en stopten we op een idyllisch plekje om te gaan zwemmen.
Zwemgerief hadden we niet bij ons, dus zonder boe of bah, óf zwembroek doken we het meer in. Heerlijk, tot we een luidruchtige bende traag hoorden voorbijrijden in een Russisch ‘Oaz’ busje. George en ik hielden ons voor dood in het water. Ik hoopte vooral dat ze de Yamaha én onze kleding niet zagen. Gelukkig reden ze verder zonder iets op te merken. Later tuften we naar een soort vakantieoord, wat een perfect voorbeeld was van Sovjet-architectuur. Het hotel was een gigantisch betonnen, bunkerachtig bouwsel met stoere, solide ogende betonnen balkonnen en scheidingsmuurtjes. Bovenop het dak torende een pyloon met een reuze, metalen ‘Ishran’ vis er bovenop. Het hele gebouw leed duidelijk aan betonrot. Waarschijnlijk was dit ooit het decor van drukke communistisch geordende zomerpret, maar toen George en ik de gigantische lobby binnenliepen, was er geen hond te zien. Boeiend waren de altijd stoere en vooral bijzonder serieuze taferelen die meestal refereerden naar de noeste boerenarbeid. Deze keer leek het meer op strandarbeid. In elk geval, het afgebeelde, gesculpteerde, granieten vissersbootje dat de zaal moest opfleuren, zag er niet meteen zeewaardig uit. De vierkante matroos die op de kade het bootje met een verroest gebaar uitwuifde, leek daar geen ruk mee in te zitten. Uiteindelijk kwam er een mevrouw, die uitstekend bij het decor paste, achter de metersbrede balie tevoorschijn. Ze begroette ons resoluut met het bevel: “pasport!” Ik ben nooit echt gewoon geraakt aan die lange, troosteloze gangen met saaie, stenen trapzalen en bizarre, kille decoraties. Om dan daarna een steriel hotelkamertje binnen te wandelen, waar de formica meubelen je ook niet bepaald een welkom gevoel geven. De kamer en eigenlijk het hele hotel rook bovendien niet bepaald fris, wat me deed twijfelen of George dit nog allemaal leuk vond.
‘s Avonds zakten we af naar een buurt waar we een restaurant hoopten te vinden. Inplaats daarvan liepen we een soort bar binnen, schaars verlicht door enkele gekleurde spots, die hun lichtstralen op grote discoballen richtten. In een hoekje zagen we een koppel zitten op een royale, pluizige bank. Een dame met een kunstig vertikaal haarkapsel en gekleed in een synthetisch glimmende en vooral strakzittende jurk met genereus balkon, zat nippend aan een kristallen glas naast een dikke, lachende meneer, die ons teken deed om bij hen te komen zitten. De dikke, lachende meneer vond alles leuk en had snel door dat we buitenlanders waren. Aha, Belgik, Brussèl! Waarover we het allemaal hadden weet ik niet meer, maar ik herinner me wel zijn pretoogjes, telkens de glimmende dame er een Frans woordje tussen floepte. Die avond zijn we niet meer in een restaurant geraakt, ons avondeten bestond uit Spumante (zoete champagne) en verkleurde Russische chocolade. Tijdens de terugrit naar Yerevan stopten we nog aan een BBQ stalletje. Gastvrijheid in deze landen kent geen limiet. De cafébaas ging meteen het veld in en kwam terug met een lammetje. Een hele poos later - we durfden niet weg te gaan - serveerde hij heerlijke lamspiesjes. Voldaan reden we Yerevan binnen waar we eindigden op een leuk, terrasje, naast de enige werkende fontein in het centrum, op Baghramian street. Het was de eerste, maar zeker niet de laatste keer dat George me zou vergezellen…
Geen opmerkingen